Lamentations 3

1) [Aleph.]

In Klaagl. 3: zijn doorgaans drie verzen na elkander met dezelfde letter beginnende; zie boven Klaagl. 1:1.

La 1.1

2) Ik ben de man,

De profeet spreekt hier van zichzelven alleen niet onder den naam van een man, maar van de gehele kerk, die maar ‚‚n lichaam uitmaakt.

3) Zijner verbolgenheid.

Te weten des Heeren; vergelijk Jes. 10:5.

Isa 10.5
4) [in] de duisternis,

Dat is, in grote ellenden en zwarigheden; zie Gen. 15:12. Alzo betekent licht hier groten welstand; zie Ps. 27:1.

Ge 15.12 Ps 27.1
5) Zijn hand

Dat is, plaag, straf. Zie Ps. 32:4.

Ps 32.4

6) veranderd.

Of, omgekeerd; de zin is: Nu slaat Hij mij met die hand, met welke Hij mij tevoren heeft beschut en beschermd. In ‚‚n woord: Hij stelt zich geheel anders tegen mij dan Hij placht te doen; zie de aantekening Ps. 77:11.

Ps 77.10
7) Hij heeft mijn vlees en mijn huid oud gemaakt,

Dat is, de tekenen van zijn zware hand tegen mij, vanwege mijne zonden, blijken daaraan, dat mijn vlees vergaat en mijne huid verrimpelt.

8) beenderen gebroken.

Dat is, Hij heeft mij al mijne kracht benomen. Zie ook boven Klaagl. 1:13, en Ps. 6:3,4, en Ps. 32:3, en Ps. 51:10, en Ps. 141:7; Jes. 38:13.

La 1.13 Ps 6.2,3 32.3 51.8 141.7 Isa 38.13
9) heeft tegen mij gebouwd,

Dat is, Hij heeft mij rondom bezet en besloten als met bolwerken der ellenden, zodat ik zijn hand niet kan ontkomen of tegenstaan; zie Job 10:17.

Job 10.17

10) galle en moeite omringd.

De gal betekent, vanwege hare bitterheid, grote ellenden en kwaad, dat den mensen overkomt, alzo Klaagl. 3:19; Jer. 8:14, en Jer. 9:15, en Jer. 23:15; zie Ps. 69:22.

La 3.19 Jer 8.14 9.15 23.15 Ps 69.21
11) Hij heeft mij gezet

Dat is, Hij heeft mij in grote zwarigheden gebracht; zie Klaagl. 3:2; Ezech. 37:13. Anderen verstaan dit van de gevangenis, waarin Jeremia heeft gesloten gelegen. Anderen verstaan het van de graven.

La 3.2 Eze 37.13

12) als degenen,

Hebreeuws, als de doden der eeuwigheid; dat is gelijk degenen, die over langen tijd gestorven en nu al vergeten zijn; vergelijk Ps. 88:5,6,7, en Ps. 143:3, en de aantekening aldaar.

Ps 88.4,5,6 143.3
13) mij toegemuurd,

Zie Job 19:8; zie ook boven Klaagl. 3:5, en onder Klaagl. 3:9.

Job 19.8 La 3.5,9

14) mijn koperen boeien verzwaard.

Of, mijn stalen boeien. Anders, mijn ijzers; dat is, Hij heeft mijne ellenden, die mij omsingelen, van tijd tot tijd meer en meer vergroot.

15) sluit Hij

Of, Hij sluit mijn gebed uit; dat is, Hij neemt mijn gebed niet aan, immers gevoel ik geen verlichting; vergelijk Ps. 22:2, en Ps. 77:8, enz.

Ps 22.1 77.7
16) Hij heeft mij wegen toegemuurd

Dat is, Hij heeft mij alle wegen van uitkomst afgestopt met onoverwinnelijke verhindernissen; zie Num. 22:24; Job 19:8, en Hos. 2:5.

Nu 22.24 Job 19.8 Ho 2.6

17) uitgehouwen stenen,

Of, gesnedene; zie 1 Kron. 22:2; zie ook Jes. 9:9.

1Ch 22.2 Isa 9.10

18) heeft mijn paden verkeerd.

Dat is, Hij heeft al mijne aanslagen teniet gemaakt, die ik voorgenomen had tot mijne verlossing. Het is enerlei zin met Klaagl. 3:5,7.

La 3.5,7
19) Hij is mij een loerende beer,

Of, Hij heeft op mij geloerd als een beer, enz.; vergelijk Job 10:16; Jes. 38:13; Hos. 5:14, en Hos. 13:8; Amos 5:19.

Job 10.16 Isa 38.13 Ho 5.14 13.8 Am 5.19

20) een leeuw in verborgen plaatsen.

Een leeuw, schuilende in zijn hol en loerende op de mensen of beesten, die voorbijgaan, om die te betrappen en te verslinden. Zie deze gelijkenis ook Hos. 5:14, en Hos. 13:7.

Ho 5.14 13.7
21) Hij heeft mijn wegen afgewend;

Dat is, Hij heeft mijne daden geheel tot een ander einde gewend dan ik gemeend had. Anders: Als mijne wegen wederspannig [of afwijkende] zijn, zo verbreekt of verscheurt Hij mij.

22) en Hij heeft mij

Dat is, Hij heeft zo den kerkestand als de politie verscheurd en te schande gemaakt.

23) in stukken gebroken;

Gelijk een schaap, dat in de klauwen der leeuwen of der beren vervalt.

24) Hij heeft mij woest gemaakt.

Dat is, Hij heeft mij beroofd van mijne vrienden, goederen en alle behulpzame middelen, zodat ik niets behouden heb.

25) Hij heeft Zijn boog

Dat is, Hij heeft zijne wapenen tegen mij bereid om gestrengelijk met mij te handelen. Gode worden hier en elders figuurlijkerwijze, stoffelijke wapenen toegeschreven. Zie Richt. 7:20; Job 16:12; Ps. 21:13; Hab. 3:9,11; Jes. 27:1, en Jes. 34:5,6.

Jud 7.20 Job 16.12 Ps 21.12 Hab 3.9,11 Isa 27.1 34.5,6

26) gespannen,

Hebreeuws, getreden; zie Ps. 7:13, en Klaagl. 2:4.

Ps 7.12 La 2.4

27) Hij heeft mij den pijl

Zie Job 16:12, en vergelijk Job 7:20; zie ook Ps. 64:4.

Job 16.12 7.20 Ps 64.3
28) Zijn pijlen

Hebreeuws, de zonen, of kinderen van zijn pijlkoker; zie Job 6:4. Daarom worden de pijlen aldus genoemd omdat zij in den pijlkoker besloten zijn; Ps. 127:4,5, worden ook de zonen bij pijlen vergeleken.

Job 6.4 Ps 127.4,5

29) in mijn nieren doen ingaan.

Dat is, Hij heeft de pijlen zijner plagen doen gaan tot in de binnenste delen mijns lichaams en mijner ziel. Zie Job 16:13, en Job 19:27; Ps. 139:13.

Job 16.13 19.27 Ps 139.13
30) al mijn volk

Te weten al dengenen, die mijne vrienden en bekenden geweest zijn; inzonderheid dengenen, die afgevallen zijn vanwege deze zware ellenden, die Gij, Heere, ons toeschikt.

31) tot belaching geworden,

Dat is, een stof van belaching en bespotting.

32) snarenspel

Hebreeuws, snarenslaging. De zin is: Zij dichten liedjes van mij en hebben hun genoegen daarin, dat zij mij dagelijks in hunne liedjes mijne ellende verwijten en voorwerpen; zie Job 17:6, en Job 30:9, en Ps. 69:13, en onder Klaagl. 3:63; vergelijk Deut. 28:37.

Job 17.6 30.9 Ps 69.12 La 3.63 De 28.37
33) met bitterheden verzadigd,

Of met grote bitterheid, of met gans bittere spijs; dat is met groten angst, kruis en droefheid; zie boven Klaagl. 3:5, en onder Klaagl. 3:19.

La 3.5,19

34) Hij heeft mij met alsem dronken gemaakt.

Te weten, de Heere heeft mij, door de veelheid van droefenissen en smarten, schier van mijne zinnen en verstand beroofd.

35) Hij heeft mijn tanden

Dat is, Hij heeft mij zulk brood te eten gegeven, dat vol zandstenen was, hetwelk mij de tanden gebroken heeft; zie Spreuk. 20:17.

Pr 20.17

36) Hij heeft mij in de as nedergedrukt.

Dat is, Hij heeft mij tot den allernederigsten en verachtelijksten staat gebracht.

37) mijn ziel

Dat is, allen welstand en vreugde hebt Gij, o Heere, ver van mijn hart weggedaan.

38) ik heb het goede vergeten.

Hij wil zeggen: Ik heb nu zolang in ellende geleefd, dat ik vergeten heb wat welstand en geneugte is; mij heugen geen goede dagen meer.

39) Mijn sterkte

Te weten, om deze ellende langer te kunnen dragen.

40) mijn hoop van den HEERE.

Te weten, dat ik van dezelve eenmaal zou kunnen verlost worden, gelijk ik van den Heere gehoopt had.

41) Gedenk aan mijn ellende

Anders: gedenkende, of als ik gedacht.

42) ballingschap,

Vergelijk boven Klaagl. 1:7.

La 1.7

43) aan den alsem en galle.

Dat is, aan de bitterheid, die daarin was. Zie Klaagl. 3:5,15.

La 3.5,15
44) gedenkt er wel terdege aan,

Hebreeuws, gedenkende gedenkt er mijne ziel aan; dat is, zij overdenkt en overlegt wel ernstiglijk de ellenden, die mij zijn overkomen vanwege mijne zonden.

45) zij bukt zich neder in mij.

Zij wordt er door vernederd en gedwee gemaakt.

46) Dit zal ik mij ter harte nemen,

Alsof hij zeide: Als ik deze dingen, [te weten die straks zullen verhaald worden] wel overweg, zo zal ik daaruit besluiten dat God mij nog eindelijk zal genadig zijn.

47) Het zijn de goedertierenheden des HEEREN,

Dat is, het is aan de overvloeiende genade Gods toe te schrijven.

48) dat Zijn barmhartigheden

Dat is, dat Hij ons nu nog zijne genade bewijst.

49) Zij zijn allen morgen nieuw,

Zie Ps. 73:14. De zin is: Wij gevoelen alle dagen nieuwe bewijzen uwer goedertierenheid te onswaarts.

Ps 73.14

50) Uw trouw is groot.

O Heere, uwe trouw is groot in het volbrengen uwer beloften; 1 Cor. 10:13; 2 Tim. 2:13.

1Co 10.13 2Ti 2.13
51) De HEERE is mijn Deel,

De Heere is het, die mij aan ziel en aan lichaam onderhoudt, zijnde in alle manier voor mij genoegzaam, Gen. 17:1; Ps. 16:5, en Ps. 73:26; Jer. 10:16.

Ge 17.1 Ps 16.5 73.26 Jer 10.16

52) zegt mijn ziel,

Dat is, ik ben in mijn hart daarvan genoegzaam verzekerd; zie de aantekening Ps. 16:5, en Ps. 18:3, en Ps. 73:25,26; Rom. 8:38.

Ps 16.5 18.2 73.25,26 Ro 8.38
53) die Hem verwachten,

Dat is, die vastelijk zich op Hem verlaten en met waar geloof op Hem vertrouwen.

54) der ziele,

Dat is, den mens, die zich van ganser harte benaarstigt om God te genaken door de middelen, die Hij verordineerd heeft om tot zijne kennis te komen.

55) Het is goed,

Hij is gelukkig, die zijne hoop vast op den Heere gesteld heeft en in stilheid verlossing van den Heere is verwachtende; zie Ps. 37:7; zie ook Jes. 30:7. Anders: het is goed als men smart lijdt, dat men stil zij, enz.

Ps 37.7 Isa 30.7

56) op het heil des HEEREN.

Dat is, op de verlossing, die de Heere bewijst dengenen, die op Hem vertrouwen.

57) voor een man,

Dat is, voor een iegelijk. Anderen verstaan door man een voortreffelijken man.

58) dat hij het juk

Dat is, dat hij kruis en tegenspoed lijdt, en zich der tucht onderwerpt, opdat zijn boze en verdorven natuur getoomd en getemd worde; vergelijk Ps. 119:71.

Ps 119.71

59) in zijn jeugd draagt.

Eer de zonde te diep in zijn hart wortele en ten enenmale over hem heerse.

60) Hij

Te weten, die het juk in zijne jeugd heeft leren dragen. Anders: hij zal zitten, enz., of, [dat] hij zitte.

61) zitte eenzaam,

Hij neme het kruis in zijne enigheid stil op, zonder groot gebaar te maken, gedachtig zijnde dat het de Heere hem tot zijn best heeft opgelegd; zie Ps. 39:10.

Ps 39.9

62) Hij het hem opgelegd heeft.

Te weten de Heere.

63) Hij steke zijn mond

Dat is, hij werpe zichzelven zeer deemoediglijk ter aarde voor het aanschijn Gods, bekennende dat Hij hem met gerechtigheid al die ellende oplegt; vergelijk 1 Cor. 14:25; Job 42:6; Ps. 22:16,30; het tegendeel zie Ps. 73:8,9.

1Co 14.25 Job 42.6 Ps 22.15,29 73.8,9

64) Misschien is er verwachting.

Alsof hij zeide: Ofschoon ik geen uitkomst zie, alle middelen mij omstaande en de hand des Heeren dus zwaar op mij zijnde, nochtans zal ik hopen, vertrouwende dat God mij toch eindelijk zijne genade zal laten smaken. Het woord misschien betekent niet altoos twijfeling of onzekerheid, maar ook dikwijls ene vertroosting of aanporring in zwaarwichtige zaken; gelijk Joz. 14:12. Zie de aantekening Jo‰l. 2:14.

Jos 14.12 Joe 2.14
65) Hij geve zijn wang dien,

Dat is, dat hij met geduld aanneme de slagen en plagen, die hem de mensen onverdiend of zonder wettelijke oorzaak aandoen.

66) hij worde zat van smaad.

Zie Job 7:4. Het is hier te zeggen, met geduld allerlei kwaad verdragen.

Job 7.4
67) Want de HEERE

De zin is: Ofschoon God de Heere somtijds een tijdlang zijne goedertierenheid zijnen kinderen schijnt te onttrekken, nochtans zal zulks niet altijd duren. Zie 1 Cor. 10:13. Zie dergelijke spreuken Ps. 30:6, en Ps. 73:24, en Ps. 126:5,6, en Ps. 130:7, en Ps. 135:14; Jes. 27:6,7,8, en Jes. 54:7,8; Jer. 10:24, en Jer. 30:11, en Jer. 46:28; Hab. 3:2; 2 Cor. 4:17; 1 Petr. 1:6.

1Co 10.13 Ps 30.5 73.24 126.5,6 130.7 135.14 Isa 27.6,7,8 54.7 Isa 54.8 Jer 10.24 30.11 46.28 Hab 3.2 2Co 4.17 1Pe 1.6
68) naar de grootheid Zijner goedertierenheden.

Of, naar de veelheid, z.g.; dat is, zijne goedertierenheid is zonder einde.

69) des mensenkinderen

Hebreeuws, des mans kinderen, mans voor mensen; zie Job 12:10.

Job 12.10

70) niet van harte.

Hebreeuws, niet uit zijn hart; dat is, Hij heeft er geen lust aan, maar de zonden der mensen zijn de oorzaken daarvan; vergelijk Jes. 28:21. En als Hij zijne kinderen kastijdt, dat doet Hij om hen van zondigen af te trekken.

Isa 28.21
71) Dat men al de gevangenen der aarde

De zin is: Ofschoon de Heere dikwijls de tirannen als roeden gebruikt, zo heeft Hij nochtans daar geen welgevallen aan, dat men al degenen, die door de macht en het geweld in de gevangenis geworpen zijn, zou zonder aanzien van personen en daden te schande maken. Zie Ps. 109:16; Zach. 1:15; Luk. 6:36.

Ps 109.16 Zec 1.15 Lu 6.36

72) verbrijzelt;

Dat is, vertreedt. Zie voorbeelden hiervan, Joz. 10:24, en vergelijk Job 5:4; Ps. 143:3, en Ps. 44:20.

Jos 10.24 Job 5.4 Ps 143.3 44.19
73) buigt

Dat is, vertrekt, verwijlt, hetzij door valse getuigen of andere onbetamelijke middelen; zie een voorbeeld Luk. 18:4, en vergelijk Exod. 23:6,7; Deut. 16:19; 2 Kron. 19:6,7.

Lu 18.4 Ex 23.6,7 De 16.19 2Ch 19.6,7
74) verongelijkt

Hetzij door geweld, gezag of arglistigheid. Hebreeuws, verkeert.

75) twistzaak;

Of rechtvordering, proces.

76) zou het

Zou er de Heere geen acht op geven?

77) de HEERE niet zien?

Die rechtvaardig is; zie Ps. 11:7, en vergelijk Ps. 94:5,6, enz.

Ps 11.7 94.5,6
78) Wie zegt wat,

Welk creatuur in den hemel of op de aarde kan met zekerheid zeggen dat zulks zal geschieden, daar het toch niet kan geschieden, tenzij dat het den Heere belieft het te doen? De voorzienige regering Gods strekt zich over alle dingen, die er geschieden in den hemel of op de aarde.

79) Gaat niet uit

Is het niet God, die alle dingen in zijn raad besluit, ordineert en in het werk stelt?

80) den mond des Allerhoogsten

Dat is, besluit of bevel; zie Gen. 41:40.

Ge 41.40

81) het kwade en het goede?

Hebreeuws, kwaden. De zin is: Alle tegenspoed en voorspoed, die den mens overkomt; zie Amos 3:6.

Am 3.6
82) Wat klaagt [dan] een levend mens?

De zin is: Dewijl de mens bij zichzelven genoegzaam overtuigd is waarom God zijne straffen over hem laat komen; te weten om zijner zonden wil; waarom kwelt hij zich en klaagt inplaats van raad te zoeken? Waarom ziet hij meer op zijne ellende dan op de oorzaken derzelve?

83) zonden.

Te weten met welke hij de slaande hand Gods op zijn hals gehaald heeft, en hij bidt die af, opdat hij daarvan verlost en bevrijd worde.

84) wegen onderzoeken en doorzoeken,

Dat is, onze gedachten, woorden en werken, gedenkende wat dezelve wel verdiend hebben naar de weegschaal van Gods rechtvaardig oordeel.

85) laat ons wederkeren tot den HEERE.

Hebreeuws eigenlijk: laat ons wederkeren tot den HEERE toe; dat is, laat ons hartelijk berouw hebben vanwege onze menigvuldige zonden en om vergiffenis van dezelve bidden, met een vast vertrouwen van het te zullen verkrijgen en met een voornemen van ons leven voortaan te beteren; vergelijk Hos. 14:2; Jo‰l. 2:12; 2 Cor. 7:9.

Ho 14.1 Joe 2.12 2Co 7.9
86) mitsgaders de handen,

Anders: tot de wolken; zie de aantekening Job 36:32.

Job 36.32

87) tot God in den hemel,

Die alleen kan en wil vergeven de zonden der boetvaardige zondaren.

88) [daarom] hebt Gij niet gespaard.

Versta hierbij, maar Gij hebt ons wel dapper gekastijd, te weten zolang wij volhard hebben in onze zonden en overtredingen.

89) Gij hebt [ons] met toorn bedekt,

Eigenlijk naar de Hebreeuwse letter: Gij hebt ons met toorn, als met ene tent overdekt, of Gij hebt ons overtent, of overhut; zie Ps. 5:12.

Ps 5.11

90) vervolgd;

Te weten met uw rechtvaardige oordelen, overal waar wij heengingen.

91) Gij hebt niet verschoond.

Gij hebt geen medelijden gehad over ons noch over onze kinderen, zie boven Klaagl. 2:2,17.

La 2.2,17
92) met een wolk bedekt,

Als met een scheidsmuur; vergelijk Jes. 59:1,2.

Isa 59.1,2

93) zodat er geen gebed doorkwam.

Zodat ons gebed voor uw aangezicht niet kon komen.

94) [tot] een uitvaagsel en wegwerpsel gesteld,

Of, tot ene afschuring; dat is, tot zulk ene vuiligheid of onreinigheid, die men afschuurt; dat is, tot zulke mensen, waar men een afkeer of afschuw van heeft; vergelijk 1 Cor. 4:13.

1Co 4.13

95) volken.

Over wie wij eertijds geheerst hebben.

96) hebben hun mond tegen ons opgesperd.

Zij hebben vrijmoediglijk uitgebazuind al wat zij bedenken konden, dat het enigszins was tot onze oneer strekkende. Zie boven Klaagl. 2:16, en vergelijk Ps. 22:14.

La 2.16 Ps 22.13
97) De vreze en de kuil zijn over ons gekomen,

Vergelijk Ps. 11:6; Jes. 24:17; Jer. 48:43. De zin is: Wij zijn in een ellendigen staat, in groten schrik en benauwdheid, en wij zien gene uitkomst.

Ps 11.6 Isa 24.17 Jer 48.43

98) de verwoesting en de verbreking.

Te weten zijn over ons gekomen.

99) Met] waterbeken loopt mijn oog neder,

Dat is, daar komt zulk een overvloed van tranen uit mijne ogen, alsof zij geheel in water versmolten waren; vergelijk Klaagl. 1:16.

La 1.16

100) waterbeken

Zie Ps. 1:3.

Ps 1.3

101) der dochter mijns volks.

Dat is, van mijn volk, hetwelk ik bemin als mijne dochter, gelijk Klaagl. 1:6; zie ook Klaagl. 2:11,13.

La 1.6 2.11,13
102) vliet,

Te weten van tranen. Anders: wordt vlietende.

103) geen rust is;

De grote ellende van de dochter mijns volks houdt niet op.

104) Totdat [het]

Dat is, totdat de HEERE metterdaad doet blijken dat Hij ons gunstig is. Zie boven Klaagl. 3:8; idem Klaagl. 3:43,44, en Klaagl. 2:1.

La 3.8,43,44 2.1

105) de HEERE van den hemel aanschouwe,

Aldus noemt ook de apostel Paulus den Heere Christus; 1 Cor. 15:47.

1Co 15.47

106) [het] zie.

Te weten mijne ellende.

107) Mijn oog

Dat is, de ellende, die ik met mijne ogen aanschouw.

108) doet mijn ziele [moeite] aan,

Of, werkt in mijne ziel; dat is, beweegt mijne ziel, of doet mijne ziel wee. Of verteert mijne ziel.

109) vanwege al de dochteren mijner stad.

Die namelijk van de vijanden zijn geschonden en gevankelijk weggevoerd. Zie onder Klaagl. 5:11. Anders: boven al de dochteren mijner stad; dat is, meer dan enige vrouwspersonen gewoon zijn te doen over hetgeen zij allermeest beminnen.

La 5.11
110) zonder oorzaak,

Dat is, zonder dat ik hun ooit enig kwaad heb gedaan of gezocht te doen. Of zonder dat zij enig voordeel daarvan hebben te verwachten; zie Ps. 35:7, en Ps. 69:5, en Ps. 109:3, en Ps. 119:161.

Ps 35.7 69.4 109.3 119.161

111) als een vogeltje

Dat is, gelijk een vogelvanger de vogeltjes zoekt te vangen; vergeljk Ps. 11:1, en Ps. 102:8, en Ps. 124:7; Pred. 9:12.

Ps 11.1 102.7 124.7 Ec 9.12

112) dapperlijk gejaagd.

Te weten om mij ten enenmale ten verderve te brengen. Hebreeuws, jagende gejaagd.

113) Zij hebben

Te weten de vijanden, waarvan Klaagl. 3:52 gesproken is.

La 3.52

114) mijn leven in een kuil uitgeroeid,

Dat is, mij in eigen persoon. De zin is: Zij hebben mij niet alleen gevangen genomen, [hetwel waarlijk geschied is aan den persoon van Jeremia, Jer. 37:16, en Jer. 38:6], maar zij hebben ook grote wreedheid gebruikt, pogende mij het leven te benemen. Vergelijk Gen. 37:24.

Jer 37.16 38.6 Ge 37.24

115) een steen

Het zij om den mond des grafs toe te sluiten, opdat ik er niet kon uitkomen, of om mij te versmachten en te doden.

116) op mij geworpen.

Dat is, op het graf, waarin ik lig, of voor de deur des puts, waarin zij mij gesloten hebben. Vergelijk Joz. 10:18; Dan. 6:18; Matth. 27:60.

Jos 10.18 Da 6.17 Mt 27.60
117) De wateren zwommen over mijn hoofd;

Versta hier door de wateren vele en grote ellenden; zie Ps. 69:2,3, en Ps. 124:4,5. De profeet spreekt in den persoon van Gods volk, doch alzo dat hij somtijds [als een lid van Gods volk] zijn lijden voorstelt, dat hem was overkomen, en de genade, die hem God bewezen had, zijnde een voorbeeld en vertroosting voor Gods volk.

Ps 69.1,2 124.4,5

118) ik zeide:

Ik beeldde mijzelven in en sprak.

119) Ik ben afgesneden!

Het is ten enenmale met mij gedaan, ik zie geen middel van verlossing, maar veel meer het tegendeel; vergelijk Ps. 31:23, met de aantekening.

Ps 31.22
120) uit den ondersten kuil.

Hebreeuws, uit den kuil der benedenheden; dat is, toen ik in de uiterste benauwdheid was; zie Ps. 88;7, en Ps. 120:1.

Ps 120.1
121) Gij hebt mijn stem gehoord,

Dat is, Gij hebt mij gegeven hetgeen waar ik U om gebeden heb.

122) verberg Uw oor niet

Weiger toch voortaan niet, acht te geven op mijn ijverig en hartgrondelijk gebed.

123) voor mijn zuchten,

Anders: opdat ik adem moge scheppen.

124) genaderd

Dat is, uw gunstige hulp laten smaken, hetwelk Gij mij zo duidelijk hebt te kennen gegeven, alsof Gij met uitgedrukte woorden tot mij gezegd hadt: vrees niet; Jes. 41:10.

Isa 41.10
25) Gij hebt de twistzaken mijner ziel getwist,

Dat is, Gij hebt mij beschermd en verlost, als men mij zocht te doden. Vergelijk Jer. 38; zie ook Ps. 35:1.

Ps 35.1

126) Gij hebt mijn leven verlost.

Dat is, Gij hebt mij verlost uit de handen dergenen, die mij wredelijk zochten te doden.

127) de verkeerdheid,

Hebreeuws, mijne verkeerdheid; dat is, die mij aangedaan is; Jer. 2:2.

Jer 2.2

128) oordeel mijn rechtzaak.

Dat is, neem mijne zaak aan en oordeel mij naar mijne oprechtheid, help mij tot mijn recht. Vergelijk Ps. 43:1.

Ps 43.1
129) hun

Te weten van mijne vijanden.

130) wraak gezien,

Dat is, hoe wraakgierig, ja ook hoe bloedgierig zij tegen mij zijn.

131) hun smaden gehoord,

Dat is, hun spijtige en smadelijke woorden, die zij over mij uitgestort hebben.

132) De lippen dergenen,

De woorden mijner vijanden, waarmede zij mij dreigen.

133) hun dichten

Dat is, de gedachten van hun boos hart.

134) tegen mij den gansen dag.

Versta hierbij, hebt Gij gehoord.

135) hun zitten en opstaan;

Zie Ps. 1:1, en Ps. 139:2, en vergelijk Jes. 37:28.

Ps 1.1 139.2 Isa 37.28

136) hun snarenspel.

Zie boven de aantekening Klaagl. 3:14, en Job 30:9.

La 3.14 Job 30.9
137) hun weder die vergelding,

Te weten welker liedjes en snarenspel ik ben, gelijk Klaagl. 3:63.

La 3.63

138) naar het werk hunner handen.

Zie Ps. 28:4, en Ps. 94:2.

Ps 28.4 94.2
139) een deksel des harten;

Dat is, zulke bedwelming en mist des harten, die hen berooft van alle manhaftigheid en moed, alzo dat zij ons geen kwaad kunnen doen.

140) van onder den hemel des HEEREN.

Dat is, overal, zo wijd als de hemel strekt, gelijk Exod. 17:14; Deut. 7:24, en Deut. 25:19, en Deut. 29:20; 2 Kon. 14:27.

Ex 17.14 De 7.24 25.19 29.20 2Ki 14.27
Copyright information for DutKant